Stevigheid
De rug houdt ons overeind
De rug houdt ons lichaam - letterlijk - overeind. De wervelkolom draagt ons hoofd en bovenlichaam. Zonder de wervelkolom zouden we in elkaar zakken. De wervelkolom geeft het bovenlichaam dus stevigheid, ongeveer zoals een tentstok een tent overeind houdt.
De rug is opgebouwd uit zeer sterke wervels
Deze stevigheid heeft te maken met de manier waarop de rug is gebouwd. De wervelkolom bestaat uit wervels. Dit zijn stukken bot. De wervelkolom wordt bovendien ondersteund door spieren. Hierbij spelen heel veel spieren een rol, ook spieren die op het eerste gezicht niets met de rug te maken lijken te hebben, zoals de buikspieren. Omdat spieren getraind kunnen worden, kunnen we door te oefenen onze rug sterker maken.
De rug is bijzonder sterk
Door de opbouw van wervels, banden en spieren is de rug erg sterk. Zoals artsen het zeggen: de rug is een van de sterkste ‘structuren' in het lichaam. Dat is ook wel logisch, want er worden behoorlijke krachten op de rug uitgeoefend. Ons hoofd en het hele bovenlichaam worden erdoor ‘gestut'. Zolang we rechtop staan, vallen deze krachten nog wel mee: de zwaartekracht werkt recht naar beneden. Als we buigen of bewegen worden de krachten die op de rug worden uitgeoefend veel groter. U merkt dat omdat allerlei spieren zich dan meteen aanspannen. Hoewel de rug bijzonder sterk is, hebben mensen met rugklachten vaak het idee dat de rug juist erg kwetsbaar is. Dat is dus niet zo: uw rug kan veel meer hebben dan u denkt.
Er zijn verschillende wervels
De wervels verschillen in vorm. Deze verschillen hebben te maken met de plaats van de wervel in de wervelkolom. Vaak worden vier soorten wervels onderscheiden:
- nekwervels
- borstwervels
- lendenwervels
- de wervels van het heiligbeen en het staartbeen
Omdat de wervels in vorm verschillen, loopt de wervelkolom niet volkomen recht. Wie de kolom van opzij bekijkt, ziet dat deze een flauwe S-bocht maakt. Deze vorm zorgt ervoor dat de rug tot op zekere hoogte kan ‘veren'. De rug kan daarom grote krachten opvangen.
De wervelkolom in een S-bocht
Nekwervels
De nekwervels zijn de bovenste zeven wervels van de rug. De bovenste twee wervels dragen de schedel. Zij worden ook wel ‘atlas' en ‘draaier' genoemd. Zij hebben een bijzondere vorm, zodat de schedel kan draaien. Samen vormen de nekwervels een flauwe holte (lordose): het bovenste gedeelte van de S-bocht.
De wervels worden vaak aangeduid met een code. Deze bestaat uit een letter en een cijfer. De nekwervels heten C1 - C7. De C staat voor cervicaal (cervix = nek). De cijfers geven de plaats in de kolom aan, waarbij nummer 1 de wervel bovenaan is.
Borstwervels
De volgende twaalf wervels zijn de borstwervels. Aan elk van deze wervels grenst links en rechts een rib. Deze ribben vormen samen de borstkas, een soort kooi waarin zich onder meer de longen en het hart bevinden. Samen vormen de borstwervels een flauwe bolling (kyfose): het vervolg van de S-bocht.
De borstwervels worden aangeduid als T1 - T12. De T staat voor thoracaal (thorax = borstkas) en de cijfers geven weer de plaats in de kolom aan.
Lendenwervels
De volgende vijf wervels zijn de lendenwervels. Dit zijn de wervels van de onderrug. De vijf lendenwervels behoren tot de grootste en sterkste wervels van de rug, omdat op dit deel de grootste krachten worden uitgeoefend. De meeste rugklachten doen zich in dit gedeelte van de rug voor. Samen vormen de lendenwervels, net als bij de nek, een flauwe holte: het derde deel van de S-bocht.
De lendenwervels worden aangeduid als L1 - L5. De L staat voor lumbaal (lumbus = lende).
De wervels van het heiligbeen en het staartbeen
Het onderste deel van de wervelkolom bestaat uit een aantal aan elkaar gegroeide wervels. Vijf hiervan vormen het heiligbeen, het sacrum. (Soms is ook de vijfde lendenwervel vergroeid met het sacrum en soms is een van de heiligbeenwervels juist los.) Het heiligbeen maakt met het staartbeen deel uit van het bekken, de botten die het onderste deel van de romp vormen. Heiligbeen en staartbeen vormen van dit bekken de achterzijde, de heupbeenderen liggen aan weerszijden en het schaambeen aan de voorzijde. Samen geven het heiligbeen en het staartbeen de wervelkolom aan de onderzijde een flauwe bolling: het laatste deel van de S.
De vijf wervels van het staartbeen worden aangeduid als S1 - S5. De S staat voor sacrum, het heiligbeen. De vier of vijf werveltjes van het staartbeen worden meestal niet met een code aangeduid. Het staartbeen wordt ook wel stuitbeen of kortweg stuitje genoemd.
"Ik begrijp nu pas wat er met Elvis the Pelvis wordt bedoeld. Ik dacht altijd dat het een onzinrijmpje was, maar ‘pelvis' betekent bekken. En met dat bekken wist Elvis wel raad, zoals iedereen wel zal weten..."
Hoe ziet een wervel er precies uit?
Hoewel de verschillende soorten wervels verschillende vormen hebben, lijken ze in grote lijnen wel op elkaar. Hieronder wordt een wervel beschreven.
Wervellichaam
Het wervellichaam is een vrij massief stuk bot dat voor een groot deel de stevigheid van de rug bepaalt. Het wervellichaam van een lendenwervel is veel groter dan dat van een nekwervel, omdat de onderrug veel meer krachten te verduren krijgt en dus sterker moet zijn.
Wervelboog en wervelkanaal
De wervelboog vormt een opening achter het wervellichaam. Omdat de wervelbogen met deze openingen boven elkaar liggen, vormen ze samen een soort holle buis: het wervelkanaal. Erdoorheen loopt het ruggenmerg.
Elke wervelboog heeft zeven uitsteeksels. Er is een uitsteeksel recht naar achteren, het doornuitsteeksel. Deze doornuitsteeksels zijn aan de buitenkant van de rug te voelen als de verticale rij knobbeltjes van de nek tot aan uw stuitje. Het lijkt alsof deze uitsteeksels direct onder de huid liggen, maar dat is niet zo: zelfs bij magere mensen liggen ze minstens een centimeter onder de huid.
Er zijn uitsteeksels naar links en rechts, de dwarsuitsteeksels. Deze dienen als aanhechtingspunt voor banden en spieren.
Ten slotte zijn er vier gewrichtsuitsteeksels. Deze eindigen in de facetgewrichten, die het mede mogelijk maken dat de wervels ten opzichte van elkaar kunnen scharnieren.
De gewrichtsuitsteeksels bij een wervel
De banden en spieren
De wervelkolom wordt omgeven door een groot aantal banden en spieren. De banden (ligamenten) vormen stevige verbindingen tussen de wervels. Mede dankzij deze banden is de wervelkolom erg sterk: een wervel kan niet zomaar verschuiven, ook niet als er grote kracht op de rug wordt uitgeoefend.
Ook een groot aantal spieren draagt bij aan de stevigheid van de rug. Het gaat hierbij eigenlijk om alle spieren in de romp, dus van de rug en de buik, de bilspieren en zelfs de spieren van de bovenbenen. Deze spieren werken vaak samen. Als u zich voorover buigt spant u de buikspieren aan; tegelijk geven de rugspieren mee. Als u een holle rug maakt gebeurt het omgekeerde: u spant uw rugspieren aan, terwijl uw buikspieren meegeven.
Spieren hebben een dubbele functie
Uit het voorbeeld blijkt al dat spieren vaak een dubbele functie hebben. Ze maken het mogelijk dat u zich beweegt: u buigt voor- en achterover. Tegelijk zorgen ze ervoor dat uw rug stabiel blijft: er verschuiven geen wervels, er knappen geen banden, er raken geen zenuwen bekneld enzovoort.
Bewegingen worden dus gemaakt dankzij de spieren. Dat geldt ook voor de rug. Maar: om bewogen te kunnen worden, moet de rug soepel zijn. Hoe het komt dat de rug niet alleen stevig, maar ook soepel is, wordt hierna uitgelegd.