Standaard onderzoek

Groeihormoondeficiëntie bij kinderen wordt meestal opgemerkt als een kind niet goed groeit. Op het consultatiebureau en bij de schoolarts of schoolverpleegkundige wordt kinderen gemeten en gewogen. De arts beoordeelt of een kind goed groeit.

Regelmatige controle

IS_166.jpgGroeihormoondeficiëntie bij kinderen wordt meestal opgemerkt als een kind niet goed groeit. Dit zal meestal als eerste opgemerkt worden op het consultatiebureau of door de schoolarts. Vrijwel ieder kind in Nederland brengt regelmatig een bezoek aan het consultatiebureau of – vanaf het vierde jaar –gemiddeld drie keer per schoolgaande periode een bezoek aan de schoolarts of schoolverpleegkundige. Kinderen worden er onder meer gemeten en gewogen.

Het consultatiebureau en de schoolarts vormen samen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Het meten wordt meestal door een verpleegkundige of doktersassistente gedaan. Een arts beoordeelt de lengte en beslist of een kind moet worden doorverwezen.

Het meten

Een kind wordt gemeten terwijl het met blote voeten tegen de muur staat. Hakken, billen, schouders en achterhoofd raken de muur. Het meten gebeurt met behulp van een stadiometer: een 'meetplank' die aan de muur is bevestigd, waarvan de hoofdplank beweegbaar is. De lengte wordt boven het hoofd afgemeten. Jeugdartsen maken ook wel gebruik van de microtoise: een meetlint dat aan de muur is bevestigd. Kinderen tot twee jaar en kinderen die nog niet goed kunnen staan worden liggend gemeten.

Dit standaard onderzoek vergroot de kans dat tijdig wordt ontdekt dat een kind niet goed groeit. Verder onderzoek moet uitwijzen wat de oorzaak is van de achterblijvende groei. Daarvoor worden kinderen doorverwezen naar een kinderarts. Als een ouder zélf denkt dat een kind niet goed groeit, is het ook mogelijk om direct naar het consultatiebureau of de schoolarts gaan. Zij beschikken namelijk al over eerdere groeigegevens van het kind.

Groeistoornis

Door dit standaard onderzoek kan al in een vroeg stadium worden ontdekt dat het kind een stoornis in de groei heeft. Dat is een voordeel: hoe eerder een groeistoornis wordt ontdekt, hoe de oorzaak kan worden opgespoord en behandeld. En hoe eerder de behandeling start, hoe meer effect deze heeft.

Met behandeling bedoelen we hier niet alleen een behandeling met medicijnen, maar ook: steun, voorlichting en begeleiding.

Wat is normaal?

Maar: hoe weet de arts nu hoe groot een kind moet zijn? Er zijn toch grote en kleine mensen? Wanneer is een kind 'gewoon' klein en wanneer is een kind 'te' klein? Hoe bepaalt een arts die grens?

Beoordelen lengte

Het beoordelen van de lengte is inderdaad een lastige zaak. Wat voor de een klein is, is voor de ander een heel normale lengte. De arts moet onder meer rekening houden met de afkomst van een kind: Turkse kinderen zijn bijvoorbeeld kleiner dan Nederlandse kinderen. Ook genetische factoren spelen een rol: kleine ouders krijgen kleine kinderen.

Daar komt nog eens bij dat ieder kind zich op zijn eigen, unieke manier ontwikkelt. Er zijn tal van zaken die de groei kunnen beïnvloeden: voeding, ziekte, start en duur van de puberteit enzovoort.

Bovendien leveren de bezoekjes aan het consultatiebureau of schoolarts een momentopname op. Groei is immers een voortgaand proces. Een kind dat het ene jaar nog aan de kleine kant is, heeft die achterstand het volgende jaar misschien weer ingehaald.

Belangrijke begrippen

Bij het beoordelen van de lengte hanteert de arts de volgende begrippen:

Deze begrippen kunt u zien als een soort hulpmiddelen waarmee de arts redelijk snel kan beoordelen of een kind zich goed ontwikkelt. Ook als het kind wordt doorverwezen, blijven deze begrippen een rol spelen. Daarom volgt hieronder een uitleg van deze begrippen. Daarna krijgt u informatie over het doorverwijzen en het vervolgonderzoek.