Huidtest en bloedonderzoek
Onderzoeken
Uw arts doet de hierna beschreven onderzoeken pas als hij of zij een duidelijk vermoeden heeft dat uw klachten door voedselallergie ontstaan. Het doel is om vast te stellen voor welke voedingsmiddelen u precies allergisch bent. Er kan bijvoorbeeld het vermoeden bestaan dat u allergisch bent voor noten en misschien ook voor koemelk. Dit kan de arts uitzoeken met testen die gericht zijn op noten en koemelk.
Niet bij voedselintolerantie
De beschreven tests zijn gebaseerd op de aanwezigheid van afweerstoffen in uw huid en uw bloed. Bij voedselintolerantie hebben ze daarom geen zin, omdat hierbij de afweer geen rol speelt.
Wel bij coeliakie
Bij één bepaalde vorm van voedselintolerantie heeft dit onderzoek wél zin. Iemand met coeliakie kan coeliakie-antistoffen in het lichaam hebben. Om het precies te zeggen: IgG-antistoffen tegen endomysium (EmA) en weefseltransglutaminase (tTGA). Dat zijn andere antistoffen dan bij allergie voorkomen: bij allergie gaat het om IgE-antistoffen. Voor het vaststellen van de antistoffen tegen gluten is het belangrijk dat iemand ook blootstelling heeft aan gluten, dus: in de periode voorafgaand aan de bloedafname dagelijks tarweproducten, zoals brood, muesli of pasta eet.
Als de arts vermoedt dat u coeliakie heeft, zal hij of zij om te beginnen uw bloed onderzoeken. Later volgt eventueel nog een dunnedarmbiopsie: met dit onderzoek kan met zekerheid worden vastgesteld of er sprake is van coeliakie.
De huidtest en het bloedonderzoek geven geen volledige zekerheid
De huidtest en het onderzoek van uw bloed geven geen zekerheid. Ze geven alleen aan dat uw afweersysteem actief is tegen het betreffende voedingsmiddel (sensibilisatie), maar maken niet duidelijk of het gebruik ervan ook tot ziekte leidt. De onderzoeken kunnen dus het vermoeden versterken dat u allergisch bent voor bepaalde voeding. Zekerheid ontstaat pas door de provocatietest.
Huidtest
Bij voedselallergie maakt uw lichaam afweerstoffen tegen voedselbestanddelen die voor anderen onschadelijk zijn. Deze voedselbestanddelen heten allergenen. De afweerstoffen tegen deze allergenen kunnen overal in het lichaam voorkomen, ook in uw huid. Bij de huidtest worden de afweerstoffen in uw huid in contact gebracht met de allergenen, dus de ‘verdachte' voedselbestanddelen.
In de praktijk gaat dat als volgt. De medisch specialist maakt gebruik van verdunde concentraties (allergeenextract) met deeltjes waar u allergisch op kunt reageren, bijvoorbeeld een extract van pinda-eiwit. Hiervan doet de arts een druppeltje op uw huid. Daarna prikt hij of zij dóór de druppel heen in uw huid. De stof met het pinda-eiwit kan zo in uw huid dringen.
Ook kan voor sommige voedingsmiddelen een prick-to-prick-test worden gedaan. Hierbij wordt met een prikkertje eerst in het voedingsmiddel geprikt, bijvoorbeeld een appel, en daarna in de huid. Deze test wordt gebruikt als voedingsmiddelen allergenen bevatten die snel afbreken als zij niet vers zijn, zoals bij veel vruchten en groentes.
Wanneer u allergisch bent voor pinda's, zijn afweerstoffen hiertegen in uw huid aanwezig. Deze afweerstoffen reageren op de eiwitten in de vloeistof die door het prikje uw huid binnendringt. Door deze reactie komen histamineachtige stoffen vrij die plaatselijk een allergische reactie veroorzaken. Er ontstaat een jeukende zwelling. Deze reactie ontstaat na vijftien tot twintig minuten.
De reactie is een aanwijzing dat u gevoelig (gesensibiliseerd) bent voor die stof en dat er allergie kan bestaan. De reactie is geen bewijs dat u ook echt allergisch bent.
De huidtest is niet altijd betrouwbaar
In theorie lijkt het ‘verdachte' voedsel met een huidtest gemakkelijk op te sporen. Dit is helaas niet zo. In de praktijk komt het vaak voor dat een jeukende zwelling ontstaat terwijl er geen sprake is van een 'klinisch relevante' allergie. Het komt ook voor dat er bij de huidtest geen jeukende zwelling ontstaat, terwijl later blijkt dat er wel allergie is voor die stof. Dit kan gebeuren omdat de afweerstoffen niet altijd in de huid vóórkomen.
Bloedonderzoek
De hoeveelheid afweerstoffen in uw bloed kan gemeten worden. Het gaat hierbij om afweerstoffen die IgE heten. Bij het ‘totaal IgE'-onderzoek meet men het IgE tegen alle schadelijke stoffen en andere indringers in uw bloed. Als u een grote hoeveelheid van dit ‘totaal IgE' in uw bloed heeft, kan dit wijzen op een allergische aanleg. Maar: het zegt niets over de aanwezigheid van een specifieke (voedsel- of inhalatie) allergie. Omdat dit totaal IgE zo aspecifiek is, wordt het niet meer bepaald bij het onderzoek naar een voedselallergie.
Het opsporen van afweerstoffen tegen een bepaald allergeen
Met behulp van een bepaalde test (vroeger de IgE-RAST, tegenwoordig ImmunoCAP) is het mogelijk om IgE-afweerstoffen op te sporen tegen één speciaal allergeen, bijvoorbeeld afweerstoffen tegen koemelk.
Er kunnen uit dit onderzoek aanwijzingen voor allergie blijken, maar net als bij de huidtest is de uitslag van deze test niet altijd 'klinisch relevant'. Vaak bevat uw bloed wel antistoffen, maar krijgt u geen allergische klachten van een bepaalde stof. Andersom kan ook. Een positieve test is geen bewijs voor allergie, een negatieve test sluit allergie niet uit.
Toch kan de test wel wat opleveren. De verdenking van voedselallergie wordt sterker als de uitslag van de RAST overeenkomt met de anamnese, het lichamelijk onderzoek en eventueel ander onderzoek. Alles bij elkaar gaat het er dan wel op lijken dat u inderdaad voor een bepaalde stof allergisch bent.
Opsporen van allergenen
Het achterhalen van het allergeen gebeurt tegenwoordig ook met een test op basis van verschillende allergenen (recombinante allergenen). Met deze test is het mogelijk de afzonderlijke allergene eiwitten (componenten) te bepalen. De kans op een pinda-allergie is hiermee beter te voorspellen.